Het is een zonnige namiddag en ik ben met mijn peuterzoontje bij een speeltuin. Op de bankjes eromheen zitten enkele ouders en grootouders te kijken naar de spelende kinderen. Er is een wip, een schommel en klimrek, maar ook een touwladder met grote gaten tussen de treden en een ronddraaiende schijf. Mijn zoontje is met twee jaar veruit de jongste, net te klein voor sommige speelapparaten dus ben ik niet zo gerust en sta naast het klimrek.
Mijn kind, aangestoken door het enthousiasme van de grotere kinderen, rent rond en wil graag meespelen. Hij heeft een grote troef: we hebben een bal van thuis meegenomen en al vlug speelt hij met vier kinderen die een stuk ouder zijn. Het ziet er gezellig uit en hij kan ze een beetje bijhouden, maar hoe hij ook lacht en rent, de bal vangen kan hij niet. De andere kinderen moeten lachen om zijn onbeholpenheid en aaien hem over zijn krullenbol. Ze rennen naar de bankjes waar ouders zitten en ik schat de situatie veilig in. Ze gooien de bal over en hij komt per ongeluk tegen mijn zoontjes hoofdje. Hij proest het uit van opwinding en onverwachtheid en de andere kinderen vinden het ook grappig. Maar op een heel andere manier, want opeens slaat de situatie om, en roept de grootste van het stel: ‘kopbal!’ en gooit de bal expres tegen het hoofd van mijn zoon. Ik krijg een ijskoud gevoel in mijn maag en krijg visioenen van een gepest, huilend en doodongelukkig kind. Ik stuif naar het groepje. Inmiddels ligt mijn zoontje op de grond en vormen de andere kinderen een kringetje om hen heen en gooit de grootste weer een bal richting zijn bolletje. Mijn kindje houdt zich groot, maar ik zie dat hij bang is. Ik storm als een leeuwin tussen de kinderen om mijn kindje, mijn welpje in nood in veiligheid te brengen. Ik voel hoe zijn hartje haastig klopt en aan de manier hoe hij zijn gezicht in mijn hals wroet, weet ik dat hij gaat huilen. Ik kijk de kinderen boos aan en daarna kijk ik fel naar de ouders op de bankjes. Een oma begint halfzacht: ‘hè jongens, dat is toch niet aardig…’
Kinderen kunnen wreed zijn. Dat is normaal, en de kinderen in het stukje hierboven zijn geen uitzondering. Er was in feite niks aan de hand en de situatie was relatief onschuldig en hoewel het leeftijdsverschil in dit geval de situatie akeliger maakte, is het iets waar ik maar niet aan kan wennen. Het oerinstinct om mijn nageslacht te beschermen tegen dreigend gevaar maakt een leeuwin van mij; elke keer als we bij een speeltuin zijn, houd ik iedere stap als een havik in de gaten, en wantrouw de kinderen om hem heen.
Want toen mijn kindje net geboren was, bekeek ik met argusogen hoe het kraambezoek mijn zoontje vasthield, tegen hem praatte en werd ik ontzettend fel als men maar iets zei over hoe we het aanpakten. Tegen bezoekjes aan consultatiebureaus keek ik op en ook daar stond ik altijd meteen op mijn achterste poten, figuurlijk blazend naar de mensen die mijn kind de maat namen. Mijn kindje, zo’n puur en schoon wezen, gevoed door mijn eigen lijf, het liefst had ik hem de hele dag op mijn arm. Er is zelfs een periode geweest dat ik de aanwezigheid en zorgen van zijn vader, mijn geliefde wederhelft, maar amper verdroeg. Oneindig wilde ik cocoonen met mijn jong, hem voeden en verzorgen, in slaap wiegen en lieve liedjes voor hem zingen. Als dan iemand verkondigde dat ik hem maar goed moest laten huilen, ‘want hij moest ook leren om alleen in slaap te vallen’, of de andere dooddoener: ‘dat het zo goed was voor de longen’, sloten mijn oren zich af en gromde de leeuwin in mij. Voorstellen om ‘een flesje’ te proberen omdat ik zo moe was en er zo slecht uit zag, voelden als een inbreuk op mijn veilige wereldje, een brute tussenkomst van techniek. Dan begon de leeuwin in mij te brullen.
De onzichtbare lijn tussen moeder en kind is onvoorstelbaar sterk. Een lijn die ik ook nog eens steeds sterker voelde wanneer ik mijn kindje voedde of droeg. Door borstvoeding te geven, leer je je baby ‘lezen’ en begrijp je je kindje steeds beter en sneller. De uitdrukking ‘je eigen vlees en bloed’ kreeg voor mij pas echt gestalte toen ik mijn eigen vlees en bloed elke dag voedde en een groot deel van de dag tegen mij aandroeg. Ik ben er van overtuigd dat het leeuwinnengedrag van jonge moeders een biologische functie heeft en een wisselwerking is van de hormonen. Het gedrag, ingegeven door instinct, sluimert tijdens de zwangerschap, openbaart zich tegelijk met alle oerinstincten tijdens de bevalling en wordt daarna elke dag dunnetjes overgedaan tijdens de borstvoeding.
Al leven we niet meer in het wild, zijn er geen beren in het bos die de kribbe leeg graaien of hongerige wolven op de loer die het op je kroost hebben voorzien, het beschermende oerinstinct dat doet waken als een leeuwin over je telg is nog altijd nodig. Om ze te beschermen tegen goedbedoelde maar slechte adviezen, tegen technische oplossingen, tegen onnodig verdriet of tegen kopballen van kindjes van negen.
- Reageren? Dat kan op de Facebookpagina van Kenniscentrum Borstvoeding