Ik bof, ik kan tongzoenen.
Toen ik, zeg maar, vijftig jaar geleden geboren werd heb ik mazzel gehad. In meerdere opzichten natuurlijk. Maar ook wat mijn tong betreft.
Mijn tongriempje, of toompje zoals dat in die tijd heette, het ‘rechtopvelletje’ onder mijn tong was van een normale lengte. Zodoende kon ik, na gewassen en gewogen te zijn, ongestoord bij mijn moeder aan de borst. Beetje snuffelen, kijken, ruiken en luisteren. Hap!
Hmmm, zo ging dat. Het smaakte me best. Ik was blij met mijn tongetje want het kwam mooi ver genoeg naar buiten om de borst van mijn moeder te melken. De grote mensen noemen dat ‘zuigen’, maar wij kleintjes weten wel beter. Het is ‘melken’ wat wij doen. Wij melken de borsten van onze moeders leeg met ons tongetje.
Helaas voor mij had mijn moeder al snel niet meer genoeg van dat heerlijke zoete vocht. Gek hoor, want ik groeide er toch goed op. Gelukkig hadden ze poeder uit een blik in huis. Heel vies, maar ja, honger maakt rauwe bonen zoet.
Jaren later, zeg maar een halve eeuw of zo, heb ik inmiddels ontelbare keren getongzoend. Wat is het toch lekker. Maar wist ik veel dat mijn leven er ook heel anders uit had kunnen zien?
Tongriempjes kúnnen namelijk te kort zijn. Daar kan niemand wat aan doen want je wordt er mee geboren. Je hebt dan enorme pech. In de eerste plaats is het dan lastig, zo niet vaak onmogelijk, om je moeder effectief te melken. En later, als je toch groot geworden bent, kun je dan niet -of niet echt lekker- tongzoenen, ijsjes likken of op een klarinet spelen.
Lactatiekundigen en verloskundigen zijn de kundigen bij uitstek die een ’te kort tongriempje’ kunnen diagnosticeren. En gelukkig zijn verloskundigen en artsen die dit probleem erkennen en die met een schaartje in een flits het velletje van niks voor eeuwig doorklieven.
Artsen die het probleem ’te korte tongriem’ wegwimpelen en beweren dat dit “niet bestaat”, zouden wat mij betreft een levenslang tongzoenverbod moeten krijgen.