Ik vergader mee over het Plan van Aanpak voor de voeding van zuigelingen en jonge kinderen van het Vietnamese ministerie van gezondheid. In het plan wordt nadrukkelijk aandacht besteedt aan ‘kinderen in uitzonderlijk moeilijke situatie’. Hiermee worden onder andere bedoeld: kinderen van moeders met HIV of kinderen die slachtoffer zijn van een natuurramp. Een van de aanwezige voedingsexperts vindt dat nóg een groep kinderen in een uitzonderlijk moeilijke situatie verkeert: zuigelingen wier moeder niet genoeg melk heeft. Dit is echt een probleem. Ze ziet het zo vaak, daar moet toch echt een oplossing voor gevonden worden.
Het geloof dat grote groepen vrouwen niet genoeg melk produceren, is in Vietnam erg wijdverbreid. Het lijkt wel een epidemie ‘ het gebrek aan vertrouwen in het vrouwelijk lichaam bedoel ik dus. En niet alleen het vertrouwen; de kennis over de productie van moedermelk schiet ook ruimschoots tekort.
“Weet u, Vietnamese vrouwen zijn niet zo weldoorvoed.”, “Onze vrouwen zijn niet zo sterk”. Terwijl ik nog nooit zo veel vrouwelijke wegenbouwers en bouwvakkers heb gezien als in dit land! En: “Veel vrouwen hebben bloedarmoede.” Ik kan de argumenten wel dromen! De WHO aanbeveling van “de eerste zes maanden uitsluitend borstvoeding” staat steeds weer ter discussie.
Dit gebrek aan vertrouwen bij beleidsmakers en gezondheidswerkers is natuurlijk besmettelijk voor jonge moeders. Als ik een moeder met een baby van een maand of drie, vier vraag hoe het met haar baby gaat, kan ik er vergif op innemen dat ze zegt: “Ik ben begonnen met een flesje erbij wat ik had niet genoeg melk”, of: “Ze huilde zo vaak ‘s nachts, pas toen ik haar een flesje gaf was ze stil”. Het feit dat ik mijn eigen zoontje wél zes maanden lang uitsluitend borstvoeding heb gegeven en er daarna ook mee doorging, is geen argument: “zo’n gezonde Hollandse vrouw als jij kan natuurlijk genoeg melk produceren”.
Ik ben er zeker van dat alleen maar gedácht wordt dat vrouwen niet genoeg melk hebben, en dat het geen kwestie van een daadwerkelijk lage productie is. Ik heb een paar hypothesen: ten eerste geeft de centralistische overheid hier mensen het gevoel dat zij dingen niet zelf kunnen. Zo worden kinderopvangcentra gepromoot, voor kinderen vanaf een maand of drie, vanuit het idee dat vooral arme ouders niet in staat zijn om goed voor hun kinderen te zorgen. Het gezag van mensen die doorgeleerd hebben is groot. Ten tweede rukt de vrije markt heel snel op, wat gepaard gaat met een enorme toename aan reclame voor flesvoeding. De wetgeving op dit gebied loopt ver achter de feiten aan. Tot slot is er nog de observatie dat de tengere Vietnamese vrouwen van huis uit niet zulke grote borsten hebben. Ik heb sterk de indruk dat moeders gaan twijfelen aan hun productiecapaciteit op het moment dat, wanneer de melkproductie beter op de drinkbehoefte van hun kind is afgestemd, hun borsten kleiner worden. Combineer twijfelende moeders met onvoldoende vakkundige steun en overvloedige flesvoedingreclame en ‘de eerste zes maanden uitsluitend borstvoeding‘ is tot mislukken gedoemd!
Uiteraard doen lokale en internationale organisaties er alles aan om een beter borstvoedingsklimaat te creëren en de kennis van beleidsmakers, gezondheidswerkers en moeders te verbeteren. Het blijkt een kwestie van een erg lange adem!
Op het ministerie van gezondheid werkt een kinderarts die heel veel borstvoedingstrainingen heeft gevolgd op kosten van de WHO en Unicef. Sinds kort is ze oma, en ze heeft me verzekerd dat ze haar schoondochter goed op weg heeft geholpen met de borstvoeding. Als haar kleinzoon vier maanden is kom ik haar weer eens tegen. Ik vraag hoe het met haar kleinzoon en zijn moeder gaat en weet maar net mijn verbijstering te verbergen als ik hoor: “Tja, ik denk dat ze niet meer genoeg melk heeft”.