Daar is hij dan. Voor het eerst hoor ik het stemmetje van mijn zoontje, op het moment dat hij uit mijn buik wordt getild. Ik lig op de operatiekamer van het ziekenhuis. Met een geplande keizersnede ben ik net bevallen van mijn eerste kind. Iemand vertelt me dat mijn zoontje wordt onderzocht door de kinderarts.
Kort daarna toont mijn man mijn kindje. En direct daarna zijn ze weg. Ik weet niet waarheen. Ik moet wachten.
Voor een pasgeboren baby is er maar één logische plaats, een plek waar het goed is, waarin alles juist is, en dat is bij de moeder.
Na de geboorte is er maar één situatie waarin een moeder tot haar recht komt en dat is met haar baby op de buik.
Het is voor mij dan ook onnavolgbaar als een gezonde baby, immers net gecheckt door de kinderarts, alleen in een couveuse op de kraamafdeling ligt, terwijl de moeder een verdieping hoger of lager naar een monitor ligt te staren waarop haar bloeddruk wordt weergegeven.
Rillend van de kou lig ik op de vercouver afdeling. Een film van wat er de afgelopen uren is gebeurd speelt af in mijn hoofd. Naast me kreunt een verwarde oude vrouw vanuit haar bed. Voor me kibbelen twee verpleegkundigen wie er eerst met pauze mag. En ik ben alleen. Ik voel me intens alleen. Mijn buik is weg en er is geen baby. Niets klopt.
Hoe vanzelfsprekend is het dat baby en moeder elkaars kruikje zijn en elkaars geur kunnen ruiken, elkaars huid kunnen voelen. Hoe natuurlijk is het in die intieme nabijheid voor het eerst kennis met elkaar te maken.
Ik kijk naar de klok waar de minuten zich voortslepen. Eindelijk komt het verlossende woord: ik mag naar de kraamafdeling.
En daar ligt hij dan, mijn mannetje, mijn baby, mijn kind.
Het is inmiddels ruim anderhalf uur na het eerste huiltje en mijn zoon wordt bij mijn borsten gelegd. Zoek hap slik. Hij is een natuurtalent. Dat geldt niet voor zijn moeder.
Dit wezentje is aan mijn zorg overgeleverd en ik zal hem verzorgen. Maar de koestering en liefde zal moeten wachten. Eerst moet het tot me doordringen dat dit kleine mensje dezelfde is als het baby‘tje dat vannacht nog tegen mijn ribben trapte, dezelfde als van het huiltje enkele lange uren geleden.
De hulpeloosheid na een keizersnede valt me tegen. De buikwond maakt het onmogelijk zelf mijn zoontje uit zijn wiegje te halen. En om hem aan te kunnen leggen, moet ik keer op keer een verpleegkundige roepen. Ze zijn allemaal vriendelijk en behulpzaam. De borstvoedingsadviezen die ze geven zijn echter vaak minder vriendelijk. Verpleegkundige één zegt, na door mij opgepiept te zijn, dat ik mijn kind nog niet hoef te voeden (hij huilt nota bene) want hij heeft twee uren geleden nog gehad. Verpleegkundige twee stelt op een nacht voor om mijn huilende zoontje bij hen in de kamer te zetten zodat ik kan rusten.
Een derde verpleegkundige verzucht dat moeders die net bevallen zijn, zo onzeker zijn, prutst mijn tepel in het mondje van mijn zoon en rent naar een andere kamer waar haar hulp bij het aanleggen ook nodig is.
Ja, ik ben een onzekere pas bevallen moeder. Dus heb ik juiste eenduidige adviezen omtrent borstvoeding nodig en een positief borstvoedingondersteunend beleid rondom mijn keizersnede.
Misschien waren mijn verwachtingen te hoog, had ik erop gerekend dat alle verpleegkundigen borstvoedingsexperts waren, had ik gehoopt mijn kindje direct bij me te mogen houden.
Het erge is, mijn volgende bevalling is automatisch weer een ziekenhuisbevalling. Ik weet wat me dan te wachten staat en ik wil het nooit weer zo.
Ik weet nu dat ik als zwangere en als pas bevallen moeder heel duidelijk moet aangeven wat mijn kindje en ik nodig hebben: elkaar.