Recentelijk las ik misschien wel het meest opzienbarende anti-borstvoedingsartikel dat ik tot nu toe tegen ben gekomen: Hoe borstvoeding een statussymbool werd van Loes Reijmer in de Volkskrant van 23 april.
In eerste instantie was ik verontwaardigd vanwege het gebrek aan wetenschappelijke onderbouwing voor een van haar centrale claims: Het valt wel mee met de gezondheidsvoordelen van het geven van borstvoeding. Inmiddels is al zo duidelijk vastgesteld dat er gezondheidsrisico’s zijn verbonden aan het niet-geven en niet krijgen van borstvoeding, dat ik hier verder niet op inga.
Toen ik de ergste irritatie te boven was gekomen, bleef ik nadenken over bepaalde punten uit haar betoog en moest ik tot mijn verbazing vaststellen dat ik het over die punten roerend met haar eens ben. Daarom verdiende het artikel een tweede, nauwkeurige lezing en een uitgebreide reactie.
Loes beschrijft haar ervaringen als moeder die overstapt van borst- op kunstvoeding. In de context daarvan omschrijft ze de maatschappelijke druk die zij ervoer om borstvoeding te geven. Ik proef duidelijk uit haar artikel dat ze boos is. Boos op de overheid, die moeders adviseert zes maanden borstvoeding te geven zonder oog te hebben voor de grote inspanningen die dit van ze vergt. Ze schrijft: ‘Er gaapt een grote kloof tussen het advies van de beleidsmakers en de werkelijkheid van ouders. De overheid ziet het belang van zes maanden volledige borstvoeding, ruim zestig procent van de moeders maakt een andere afweging. Zij weten uit ervaring hoeveel energie het geven van borstvoeding kost. Dat het niet altijd leuk is om elke drie uur in de houding te schieten, ook ‘s nachts. Ze hebben misschien geen zin om hun flesje op het werk gekolfde melk naast de filet americain van hun collega in de kantoorkoelkast te bewaren.’
Loes beschrijft hier het conflict van de voedende, werkende moeder. De moeder, die door de overheidsinstanties wordt geadviseerd haar kind zes maanden exclusief te voeden, zonder door diezelfde overheid hierin te worden ondersteund. Waarom geen verlof dat net zo lang is als de periode dat de baby volledig voor zijn of haar voeding van het moederlichaam afhankelijk is?
In plaats van dieper in te gaan op dit conflict, buigt haar argument af in een andere richting. Loes richt haar kritiek niet op de overheid, maar op a: de (voedings)waarde van de moedermelk zelf, en b: voedende moeders, die dit trots op social media uitdragen door middel van melfies.
Daarmee maakt ze het conflict van de voedende moeder, dat neerkomt op de vele maatschappelijke eisen waaraan een moeder moet voldoen, tot een conflict tussen moeders onderling. Ze maakt zich boos op bekende moeders die selfies posten op sociale media met een kind aan de borst. Alsof borstvoeding zo plezierig en fotogeniek is, en niet één en al opoffering en ellende. Omdat het volgens haar wel meevalt met de gezondheidsvoordelen van borstvoeding doet ze het af als een lifestylekeuze van hogeropgeleiden en betekenisloze ijdeltuiterij.
De (voedings)waarde van moedermelk hoeft niet gebagatelliseerd te worden om moeders te bevrijden van ‘het juk van het voeden’. Niet alle vrouwen ervaren borstvoeding als een zware, zichzelfwegcijferende taak, zoals Loes het in haar artikel presenteert. De eerste weken zijn soms zwaar. Daarna is de productie meestal goed op gang en kunnen kind en moeder genieten van de symbiotische band tussen beiden, die tijdens de zwangerschap begon en zich voortzet in de borstvoedingsperiode. Dat is het geheim van de langervoedsters; dat de borstvoedingsrelatie zich ontwikkelt en na de opstartfase een vanzelfsprekend onderdeel van het moederen is geworden.
Eigenlijk gaat het om een conflict tussen de belangen van baby en moeder aan de ene kant, en de eisen die de onze maatschappij stelt aan een werkende moeder aan de andere kant. Waarom wordt alle verantwoordelijkheid voor het faciliteren van een normale borstvoedingsrelatie, vanaf de tijd dat een baby zo’n acht tot tien weken is, bij de moeder gelegd? Waarom moet je als moeder opkomen voor je kolfrecht tijdens werktijd en zorgen dat je een kolfruimte tot je beschikking hebt? Waarom loopt het kolfrecht na negen maanden af, hoewel het WHO-advies ervan uitgaat dat een kind minimaal twee jaar borstvoeding krijgt? Wat zegt dit over de maatschappelijke positie van moeders, ten opzichte van vaders? En ten slotte, waarom worden deze fundamentele vragen niet vaker gesteld in het publieke debat?
Laten we dus ophouden te denken in termen van: voor of tegen borstvoeding, wel of geen kunstvoeding. Het gaat niet om een conflict tussen (de belangen van) moeders onderling. Iedere moeder heeft er baat bij als de mogelijkheid om borstvoeding te geven maatschappelijk wordt ondersteund.
Borstvoeding is niet ‘de parameter voor verondersteld goed moederschap’ zoals Loes suggereert. Het is een normaal onderdeel ervan. Mede-moeders, richt daarom je woede tot de instanties die het verschil kunnen maken. Laat je niet afleiden door pseudo-conflicten en andere ruis. Kom gezamenlijk op voor elkaars belangen als moeder: of je nou moedermelk of kunstvoeding geeft. Respecteer elkaars keuzes. Wees kwaad, maar zorg dat je woede productief is. Erken je teleurstelling en verdriet als je door omgevingsfactoren bent gedwongen met voeden te stoppen op een moment dat jij en je baby daar niet aan toe waren. Wees blij voor de moeders op social media die stralend poseren met hun kind aan de borst. Het zal in hun geval ook niet allemaal vanzelf zijn gegaan.
- Reageren? Dat kan op de Facebookpagina van Kenniscentrum Borstvoeding