Het is een van die eerste warme aprildagen. Ons dorp komt tot leven en er wordt weer lustig gekletst en gelachen. Ik woon in een bijzondere straat, want er zijn dit jaar vier baby’tjes geboren. De oudere vrouwen vinden het prachtig, al die nieuwe baby‘tjes op de buurt. En ze weten nog heel goed hoe zij het deden toen hun kinderen baby’s waren.
Een hoog schel gehuil galmt over het water van de vaart langs onze straat. Een van de nieuwe baby’tjes laat duidelijk weten dat hij het niet naar zijn zin heeft. De jonge dorpeling wil niet slapen. Dus wordt hij in de wandelwagen langs alle woonkamers gereden en hobbelt zo alsnog in slaap.
De oudere dorpsbewoners schudden meewarig hun hoofd. Ze begrijpen de pogingen van de nieuwe moeder om haar kind in slaap te krijgen. In hun tijd ging dit echter wel anders. Ze zijn van mening dat de moeder het kind eens goed moet laten doorhuilen in zijn bed en dat het kind gewoon aandacht wil. Een van de vrouwen beweert dat ze vroeger gewoon boodschappen deed als haar baby in bed lag te huilen. Hun woorden klinken hard, maar hun twijfel van destijds klinkt erin door.
Dezelfde dorpsbewoners schudden eveneens vaak hun hoofd als ze mij voorbij zien komen en ik even bij hen blijf staan. Ik draag mijn zoontje vaak los op de arm om hier en daar even een praatje te maken. Ze weten dat ik hem borstvoeding geef. Hoe leuk ze mijn goedlachse vent ook vinden, ze zetten kritische vraagtekens bij mijn opvoedingsstijl:
Krijg je geen vermoeide armen van al dat dragen?
Is het zijn tijd al dat hij mag eten?
Tanden en borstvoeding, kan dat wel?
Krijgt hij al potjes?
De vrouwen zijn zelf moeder en nu vaak oma. Ze hebben met de beste bedoelingen en met alle liefde van de wereld hun eigen kinderen groot gebracht. Ze moesten het ook doen met de adviezen van de wijkverpleegkundige en van hun eigen moeders, zussen, tantes en buurvrouwen. Nu geven zij adviezen aan de jonge moeders in hun straat, maar ze snappen niet zo veel van die jongelui die tegenwoordig alles anders doen. Wij jonge moeders zijn een beetje dwalend in hun ogen.
En zo voelt het ook voor mij. Ik ben een jonge onzekere moeder die het beste voor haar kind wil. Maar wie weet wat het beste voor haar kind is? De wijkverpleegkundige want die is er voor opgeleid. Mijn moeder, want zij heeft mij opgevoed tot wie ik nu ben en ik ben er best tevreden mee. Andere moeders die al grotere kinderen hebben, want die hebben alles al een keer mee gemaakt. De andere buurvrouwen met baby’s.
Dus heeft mijn zoontje zijn longetjes ook al eens moeten testen. Dus heb ik ook met de kinderwagen rondgelopen en heb ik ook eens potjes geprobeerd. Dus heb ik getracht rust en regelmaat in zijn leven te krijgen en heb ik geprobeerd het aantal voedingen te beperken. Dus heb ik geluisterd naar de vele goedbedoelde adviezen. Maar het gaf mij juist een heel verdwaald gevoel.
Een onzekere glimlach was steevast mijn antwoord op de kritische vragen. Na ieder rondje door de straat, hoorde ik weer dat stemmetje in mijn hoofd: doe ik het wel goed?
Mijn man lachte keer op keer mijn onzekerheid weg: Ja, je doet het goed, kijk maar naar je blije mannetje. Uiteindelijk geloofde ik hem.
Nu lach ik naar mijn buurvrouwen en zeg tegen hen: “Lieve meedenkende ervaren vrouwen, ik heb naar jullie geluisterd, ik heb het geprobeerd, maar het past niet bij mij. Nu doe ik zoals ik zelf denk wat goed is: Ik draag mijn zoon in mijn doek. En ik rijd hem soms in zijn wagen. Hij eet wanneer hij wil, zo vaak hij wil, zolang hij wil. Soms bijt hij mij tijdens het voeden, maar meestal gaat het goed. En potjes? Nee, die krijgt hij niet want die zijn ‘net te fretten’.”
Ze lachen goedkeurend terug. Jonge ontluikende moeder, ga je eigen weg maar, net als wij uiteindelijk deden. Je hoort erbij.
En eindelijk voelt het nu een beetje als thuiskomen.