Voor elke baby is het van belang om borstvoeding te krijgen, maar bij een baby met het Downsyndroom is het juist aan te raden. Nog steeds wordt het soms afgeraden om borstvoeding te geven of is er onvoldoende ondersteuning als de start niet heel soepel verloopt. Als er bij het begeleidingsteam geen lactatiekundige is aangesloten ga dan op zoek naar een lactatiekundige IBCLC of NLG.
Uit een onderzoek in 2003 blijkt dat moeders die een kindje krijgen met Downsyndroom veel minder vaak beginnen met borstvoeding geven dan moeder die een kindje hebben zonder Downsyndroom (48% tegenover 78%).
Kinderen met Downsyndroom zijn vatbaarder voor keel-neus-oorinfecties. Moedermelk geeft hiervoor optimale bescherming.
Het krijgen van borstvoeding stimuleert de ontwikkeling van de mondmotoriek beter dan het zuigen aan speen. Kinderen met Downsyndroom hebben vaak een wat slappe spierspanning waardoor zij een slechte mondmotoriek hebben. Training van de mondmotoriek kan helpen om later beter te kunnen spreken en verstaanbaarder te zijn.
Bij een betere mondmotoriek lukt het ook beter om de mond te sluiten. Als de mond vaak open staat kunnen de slijmvliezen uitdrogen wat een verhoogde kans op infecties geeft.
Uitdagingen
Een kindje met Downsyndroom zal zich niet altijd zelf melden voor een voeding. Ze moeten wakker gemaakt worden en blijven dan vaak slaperig.
Ze drinken meestal niet optimaal door de lage spierspanning, zwakke zuigreflex en kleinere mond. Ook zijn ze snel vermoeid.
Het vormen en ondersteunen van de borst, het uitoefenen van compressie of het bijvoeden aan de borst met een borstvoedingshulpset kunnen helpen zodat de baby voldoende moedermelk binnen kan krijgen.
Soms lukt het beter om vaak en kort te voeden. Ook kan het helpen om snel van borst te wisselen als de stroom melk wat minder wordt. Dat kan meerdere keren per voeding gebeuren. Zo geef je niet één of twee maar misschien wel vier of vijf borsten per voeding.
Als de baby niet direct aan de borst kan drinken lukt dat misschien later wel. Zorg ervoor dat de moedermelk op gang komt en geeft deze via een cupje, lepeltje of vingervoeden. Blijf regelmatig aan de borst proberen.
Bij ongeveer de helft van de kinderen met Downsyndroom komt een aangeboren hartafwijking voor. Voor deze kinderen kan het drinken aan de borst een extra uitdaging zijn. Ze kunnen een minder goede conditie hebben waardoor ze eerder vermoeid en kortademing zijn of worden. Het opbouwen van een goed zuig-slikken-ademritme kost ze moeite. Ze moeten regelmatig stoppen om “op adem te komen”. Als de baby dat doet bestaat er risico op verslikken als er nog voeding uit de tepel of speen komt.
Het herhaaldelijk verslikken kan dan een negatieve mondervaring geven. Voeding wordt dan geassocieerd met verslikken en benauwd krijgen. Goed observeren tijdens de voeding en tijdig de borst verwijderen kan verslikken voorkomen. Soms is het al voldoende om tijdens de voeding de baby wat rechter op te houden.
Vroeger werd het advies wel gegeven om voeding af te kolven en in te dikken. Maar met de hulp van een lactatiekundige is het ook mogelijk om zonder in te dikken te voorkomen dat je baby zich verslikt.
Meer informatie:
https://www.downsyndroom.nl/
https://www.ncj.nl/richtlijnen/alle-richtlijnen/richtlijn/?richtlijn=27&rlpag=1142