De opslagcapaciteit van de borsten verschilt per vrouw en kan zelfs per borst verschillen. Omdat de totale 24 uurs productie afhankelijk is van vraag en aanbod, en niet van de opslagcapaciteit, hoeft een kleine opslagcapaciteit geen probleem te zijn.
Opslagcapaciteit
Daly e.a. tonen aan dat de opslagcapaciteit van de borsten per vrouw kan verschillen. Er zijn vrouwen bekend wier borsten zo’n 800 ml moedermelk kunnen bevatten en er zijn andere vrouwen wier borsten 200 ml kunnen bevatten. In theorie zou de eerste vrouw, als de baby’s maag dat zou kunnen verwerken, in principe maar één keer per dag hoeven te voeden. De laatste zou vaker moeten voeden.
Daarnaast blijkt dat er grote verschillen in opslagcapaciteit kunnen bestaan tussen de linker- en rechterborst. De ene borst kan soms veel meer melk bevatten dan de andere. Ook blijkt er een correlatie te bestaan tussen de opslagcapaciteit en de grootte van de borst. Gemiddeld hebben grotere borsten een grotere opslagcapaciteit.
24 uurs productie
Aan de andere kant bleek in het onderzoek dat er geen verband bestaat tussen de totale 24 uurs productie van een vrouw, en de opslagcapaciteit. Het vermogen om melk te produceren is vele malen groter dan de hoeveelheid die daadwerkelijk geproduceerd wordt. Je kunt dus veel meer melk maken dan je eigenlijk doet. De totale melkproductie wordt bepaald door het kind. Vaak drinkt een kind niet de hele borst ‘leeg’. Gemiddeld drinkt een kind 76% van de hoeveelheid melk uit de borst. Daarom is de grootte van de borsten geen factor bij de mogelijkheid om borstvoeding te geven.
De mate van volheid of leegheid van de borst bepaalt de snelheid waarop de nieuwe melk wordt aangemaakt. Daarbij geldt, hoe ‘leger’ de borst, hoe sneller hij zich weer vult. Verbazingwekkend is dat de snelheid van de melkproductie niet verandert tot aan de volgende voeding. Daly e.a. vonden dus iets wat het bekende vulschema van de borst tegenspreekt. Dit vulschema (na 1 uur is de borst weer voor 40% gevuld, na twee uur 75% etc.) impliceert dat de snelheid waarmee de melk wordt aangemaakt afneemt naarmate de voeding langer geleden is. In dit onderzoek bleek dat niet. De snelheid van de melkproductie wordt bepaald door de samenhang van de borstcapaciteit van een borst en de trek van het kind. Hoe meer een kind drinkt, hoe ‘leger’ de borst, hoe sneller de melk weer wordt aangemaakt na de voeding. De ‘leegheid’ van een borst is daarnaast afhankelijk van de opslagcapaciteit ervan. Een borst die 100 ml kan bevatten is veel eerder ‘leeg’ dan een borst die 400 ml kan bevatten. De eerste borst zou zich dus weer sneller opvullen als de baby 80 ml eruit heeft gedronken. Dit is een mooie illustratie van het vraag en antwoord principe van melkproductie.
Bovenstaande geeft een verklaring waarom in vroeger tijden, toen vrouwen werden aangemoedigd om op vier-uurs schema te gaan voeden, de ene vrouw er wel in slaagde om borstvoeding te blijven geven, terwijl de andere vrouw niet genoeg melk had. De laatste had misschien een kleinere opslagcapaciteit van de borsten.
Noot
- Ik gebruik het woord ‘leeg’ en ‘leegheid’ van de borst, maar er moet bij gezegd worden dat een borst nooit echt leeg is. De melkproduktie gaat immers altijd door, ook tijdens een voeding.
Bronvermelding
- Journal of Human Lactation 11(1), 1995 pp 21-26 ‘Infant Demand and Milk Supply, Part 1: Infant Demand and Milk Production in Lactating Women,’ Daly, Steven and Peter E. Hartmann
- Journal of Human Lactation 11(1), 1995 pp 27-37 ‘Infant Demand and Milk Supply, Part 2: The Short-Term Control of Milk Synthesis in Lactating Women.’ Daly, Steven and Peter E. Hartmann