In 2005 startte 79% van de moeders in Nederland na de bevalling met het geven van borstvoeding. Na een maand krijgt 54% van de baby’s de borst. Na drie maanden is dat 35% en na zes maanden 25%. [1] Er vindt een snelle daling plaats in de eerste maand. Opvallend is het percentage moeders die borstvoeding geven op drie en vier maanden (35% en 34%) vergelijkbaar is, waarna een daling volgt tot 24% en 25% op vijf en zes maanden. Mogelijk kan deze daling verklaard worden omdat de moeder na haar bevallingsverlof weer aan het werk gaat. Het percentage gemengde voeding neemt vanaf drie maanden geleidelijk toe. Vrouwen gaan vaak geruime tijd voor ze weer gaan werken ‘oefenen’ met de fles.
Voor meer actuele cijfers over borstvoeding in Nederland en Europa verwijzen wij je naar Borstvoedingscijfers Actueel.
Geboorte | 1 mnd | 2 mnd | 3 mnd | 4 mnd | 5 mnd | 6 mnd | |
Borstvoeding % | 79 | 54 | 45 | 35 | 34 | 24 | 25 |
Gemengd % | 9 | 10 | 11 | 13 | 16 | 16 | |
Kunstvoeding % | 21 | 37 | 44 | 54 | 53 | 60 | 58 |
\r
Het aantal moeders dat start met borstvoeding is vergelijkbaar met voorgaande jaren. Sinds 1996/1997 is het aantal baby’s dat borstvoeding krijgt met zes maanden gestegen van 6% naar 25%.
[1] Prevalentie van borstvoeding, kunstvoeding en gemengde voeding in 2005 naar leeftijd van het kind:
Stichting Zorg voor Borstvoeding certificeert Nederlandse instellingen in de gezondheidszorg die werken volgens de Tien Vuistregels voor het welslagen van borstvoeding. Ook is een certificeringtraject ontwikkeld voor de jeugdgezondheidszorg en verloskundige praktijken. De bedoeling is dat de komende jaren zoveel mogelijk instellingen een certificaat behalen. Het Baby Friendly Hospital Initiative (BFHI) is internationaal effectief gebleken in het verhogen van borstvoedingscijfers. Uit peilingen komt naar voren dat vrouwen die gecertificeerde zorg ontvangen vaker beginnen met borstvoeding en mogelijk langer doorgaan dan vrouwen die niet-gecertificeerde zorg kregen. De gestegen percentages zijn mogelijk het gevolg van de inspanningen van ZvB.
Stoppen of doorgaan
Redenen om met borstvoeding te stoppen of door te gaan:
- De begeleiding van en ondersteuning door zorgverleners, zoals verloskundigen, kraamverzorgenden, verpleegkundigen, consultatiebureau.
- De reacties van mensen om de moeder heen, zowel in de directe omgeving als op het werk.
- Het zelfvertrouwen van de moeder, vooral bij twijfels over de kwaliteit en hoeveelheid van de moedermelk, maar ook over de combinatie borstvoeding en werk.
Factoren die van invloed zijn op de duur van de borstvoedingsperiode:
- Moeders die langer dan een maand borstvoeding geven, zijn vaker hoog opgeleid. Dit komt overeen met resultaten van internationaal onderzoek.
- Het valt op dat in Nederland, in tegenstelling tot andere landen, de leeftijd van de moeder geen rol speelt. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat Nederlandse moeders met gemiddeld 31 jaar relatief oud zijn wanneer zij hun eerste kind baren.
- Rokende moeders geven over het algemeen minder lang borstvoeding. Mogelijk speelt een toxisch effect van sigarettenrook of nicotine op de productie van de moeder een rol waardoor ze te weinig melk hebben.
- Eerdere ervaring met borstvoeding vergroot de kans op een langere duur van de borstvoeding. Dat blijkt uit het feit dat moeders met twee of meer kinderen langer doorgaan dan moeders met één kind.
- Werk van de moeder gaat na de vierde maand een rol spelen. Moeders die niet of minder dan 16 uur per week buitenshuis werken, gaan meestal langer door.
- Moeders die thuis bevallen, geven doorgaans ook langer borstvoeding.
Onderzocht is ook waarom moeders overstappen op kunstvoeding. De introductie van kunstvoeding leidt bijna altijd tot voortijdig stoppen met borstvoeding. In de eerste levensweek noemen moeders vaak problemen met de drinktechniek en prematuriteit van het kind. Later noemen de moeders het vaakst dat er ‘te weinig melk’is. Dit is opvallend omdat bijna alle moeders lichamelijk in staat zijn om voldoende melk te produceren. Het is onduidelijk wat hier de achtergrond van is.
Regionale cijfers in Nederland
De regionale cijfers over gezondheid zijn gebaseerd op samengevoegde data uit de Gezondheidsenquête (GE) 1995-1996 en het Permanent Onderzoek Leefsituatie (POLS) 1997-1999 van het CBS.
In de eerste zes weken na de geboorte krijgt in Nederland 69,4% van de baby’s borstvoeding. Amsterdam scoort het hoogst. Bij de geboorte krijgt bijna 90% van de baby’s borstvoeding. Met zes maanden krijgt 36,5% van de baby’s in Amsterdam nog borstvoeding. Ook de regio’s Flevoland, IJssel-Vecht, West-Friesland, Zuidoost-Utrecht en regio Stedendriehoek scoren op elke leeftijd boven het Nederlands gemiddelde.
Bij de geboorte scoort Oostelijk Zuid-Limburg het laagst met 50,0%. Naast Oostelijk Zuid-Limburg scoren de regio’s Rivierenland, Stadsgewest Breda, Streekgewest Westelijk Noord-Brabant, Zuidoost-Brabant en Westelijke Mijnstreek onder het landelijk gemiddelde.
Bron: [2]
Regionale cijfers in België
De verschillende borstvoedingscijfers tussen de materniteiten en de provincies zijn groot. In België is helaas geen nationaal beleid. De cijfers zijn het hoogst in Brussel en de provincie Brabant, in de materniteiten met de meeste bevallingen, en waar de ouders goed geïnformeerd worden.
In Vlaanderen krijgt 63% van de baby‘s borstvoeding. Met drie maanden krijgt 25% van deze baby‘s overwegend borstvoeding en met zes maanden krijgt 16% een bepaalde hoeveelheid moedermelk.
In de provincie Limburg start ruim 67% van de kinderen borstvoeding. In de provincie West-Vlaanderen ligt het percentage het laagst met 55%. In de provincies Vlaams-Brabant, Antwerpen en Oost-Vlaanderen krijgen respectievelijk 66%, 64% en 62% van de pasgeboren kinderen borstvoeding. [3]
Binnen de EU scoort Nederland relatief ongunstig met borstvoeding
Nederland scoort relatief laag bij het geven van borstvoeding. Ondanks de stijging in het percentage moeders dat borstvoeding geeft, is het percentage in Nederland nog steeds laag in vergelijking met de rest van Europa (SZB, 2002a). Met name in Zweden, Finland, Oostenrijk en Hongarije geven relatief meer moeders de borst en ook over een langere periode.
[4] Percentage zuigelingen dat met drie maanden borstvoeding krijgt (zowel uitsluitend borstvoeding als in combinatie met flesvoeding) in een aantal Europese landen in 2002 (bron: WHO-HFA, 2004)
Bronvermelding
- [1] Landelijke borstvoedingspeiling TNO 2005
- Landelijke borstvoedingspeiling TNO 2003
- Landelijke borstvoedingspeiling TNO 2001-2002
- Borstvoeding in Zeeland 2003
- [2] RIVM Borstvoedingscijfers drie en zes maanden 1995 – 1999
- [3] Bescherming en ondersteuning van borstvoeding in België Status van de implementatie van de internationale gedragscode voor het op de markt brengen van vervangingsmiddelen voor moedermelk en van de erop volgende resoluties aangenomen gedurende de Wereldgezondheidsvergaderingen (World Health Assembly ‘ WHA)
- [4] Percentage zuigelingen dat met drie maanden borstvoeding krijgt in een aantal Europese landen in 2002 (bron: WHO-HFA, 2004)
- Unicef’s Progress of Nations report Breastfeeding figures from all over the world
Noot
Met dank aan Annette Drop voor het onderzoek