Moedermelk is een volwaardige zuigelingenvoeding en is meer dan alleen een verzameling essentiële nutriënten. Het is de voor onze soort bedoelde en specifiek op maat gemaakte voeding die beschermt tegen pathogenen. Borstvoeding geven is een menselijke, soortspecifieke, manier van voeden, koesteren en zorg van de ouders voor het kind. Dit maakt dat moedermelk de enige volwaardige zuigelingenvoeding is. Groningen-Bedum Lactatiekundige IBCLC en kinderdiëtist Stefan Kleintjes en lactatiekundige NLG Gonneke van Veldhuizen-Staas lichten samen het onderwerp toe.
Borstvoeding: de biologische norm en medische voorkeur
Individuele zorgverleners zijn er, evenals de overheid en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), van overtuigd dat borstvoeding de preferente voeding is voor het kind in zijn eerste zes levensmaanden. Waarom dat zo is, is niet altijd helemaal helder. Is het de specifieke samenstelling van de melk, is het de manier van toedienen, is het misschien de wat andere manier van moederen die er vaak mee gepaard kan gaan? Waarschijnlijk een beetje van dat alles. Zeker is dat het voeden aan de borst de door de natuur bedoelde ofwel fysiologische manier van voeden is.
In dit artikel bespreken we met name de samenstelling van moedermelk en de manier van het toedienen; het voeden aan de borst.
De ontwikkeling van de borstklier neemt een prominente plaats in in de ontwikkeling van de familie van de zoogdieren; tenslotte is de overleving van de soort gewaarborgd met een goed functionerende borstklier. Men veronderstelt dat lactatie is geëvolueerd vanuit een manier om het nageslacht te beschermen tegen infecties en dat de nutritieve waarde ervan pas later belangrijk is geworden.
Een groot deel van de proteïnen in moedermelk bestaat namelijk nu nog steeds uit bepaalde eiwitten die een rol spelen bij de bescherming tegen en het bevechten van pathogenen. In de melk van elk zoogdier is de bescherming aangepast aan de specifieke behoefte van de soort en de heersende ziektes van dat moment (Hartmann 2007).
De melk van vrijwel alle zoogdieren is gebaseerd op dezelfde elementen (eiwitten, vetten en koolhydraten met daarbij vitaminen, mineralen en sporenelementen), echter de verhouding waarin deze elementen in de melk voorkomen en vaak ook hun specifieke chemische structuur, zijn zeer verschillend. Het jong van vrijwel elke zoogdiersoort neemt de speen in de bek, masseert en zuigt en vertoont gedrag om het toeschieten van de melk te bevorderen. De frequentie en duur van de voedingen daarentegen zijn weer heel verschillend. Dit varieert van één keer per meerdere dagen bij grote zeezoogdieren tot continue bij buideldieren. Er is een verband zichtbaar tussen dit drinkgedrag, het zorggedrag van de ouderdieren en de samenstelling van de melk. Het stijgen van de relatieve hoeveelheid vetten en eiwitten en het dalen van de relatieve hoeveelheid water is evenredig aan het dalen van de frequentie van voeden. De meeste zoogdieren die zeer ongeconcentreerde melk hebben, dragen hun jongen bij zich en voeden zeer frequent. Menselijke melk is een van de minst geconcentreerde melksoorten.
Samenstelling van moedermelk
De melk van elk zoogdier is op maat gemaakt om in de specifieke behoeften van de eigen soort te kunnen voorzien. Onderzoek toont aan dat kinderen die geen borstvoeding krijgen minder goede gezondheidsuitkomsten hebben op de korte, middellange en lange termijn. Indien 85% van alle kinderen in Nederland start met borstvoeding en als na zes maanden nog 25% van de kinderen borstvoeding krijgt, zullen per jaar de kosten voor volksgezondheid afnemen met € 10 miljoen (Buchner, Hoekstra en van Rossum 2007).
Deze besparing is het gevolg van een vermindering van de zorgbehoefte doordat er minder kinderen ziek worden en minder kinderen ernstig ziek worden. Het gaat dan niet alleen om de meest genoemde bescherming tegen allergieën, maar vooral om de verhoogde blootstelling aan infecties van allerlei soort bij kinderen die geen borstvoeding krijgen. Dit geldt beslist niet alleen in gebieden met gebrekkige hygiëne, maar ook in geïndustrialiseerde gebieden. Een belangrijk voorbeeld is het risico van NEC dat vooral bij prematuren een probleem kan zijn (Anthony en McGuire 2003). Maar ook gezonde aterme kinderen hebben meer kans op darminfecties wanneer zij geen moedermelk krijgen. Dit effect is dosisafhankelijk (Quigley 2006) (Coppa 2006). Ook luchtweginfecties komen minder voor naarmate een kind langer uitsluitend borstvoeding krijgt (Chantry 2006).
Tevens is er een duidelijke beschermende associatie aangetoond tussen borstvoeding en hospitalisatie met respiratoire aandoeningen (Bachrach V 2003). De bescherming die borstvoeding biedt tegen urineweginfecties blijft bestaan, ook na het beëindigen van de borstvoeding (Marild 2004). Kinderen die geen borstvoeding krijgen hebben een verhoogde kans te overlijden aan wiegendood. Dit effect is het grootst in de eerste levensweken (Hauck 2003) (Alm 2002).
In veel onderzoeken wordt aannemelijk gemaakt of verondersteld dat de speciale bestanddelen van moedermelk voor deze verschillen verantwoordelijk zijn.
Het zijn met name de fabrikanten van de moedermelkvervangende producten die de samenstelling van moedermelk onderzochten omdat zij er naar streven een zo goed mogelijke replica te kunnen maken. Pas in de laatste decennia wordt er ook onafhankelijk onderzoek gedaan. Een belangrijkst resultaat van al die onderzoeken is dat er geen ‘constante kwaliteit’ is in moedermelk. De samenstelling wisselt per vrouw, per moment van de dag en fase van de lactatie. Ook de manier van verzamelen van de melk en het gevolgde borstvoedingbeleid zijn van invloed op de samenstelling van moedermelk. In geringere mate speelt ook de voeding van de moeder een rol.
De volle borst geeft relatief magere melk en de lege borst vette tot zeer vette melk (Czank, Mitoulas en Hartmann 2007). Bij een restrictief borstvoedingbeleid zal een vrouw vaak veel waterige melk geven voordat het kind toekomt aan de vette melk. Een moeder die frequent voedt zal een meer gelijkmatig vetaandeel hebben, dat gemiddeld ook hoger zal zijn dan bij minder vaak voeden. De soorten specifieke antistoffen wisselen naargelang het kind in aanraking komt met verschillende pathogenen (Hanson 2007). De voeding van de moeder bepaalt de aanwezigheid van geur- en smaakstoffen, eventuele allergenen en tot op zekere hoogte de vetzuursamenstelling.
Bij het nemen van monsters moedermelk om de samenstelling te bepalen wordt vaak te weinig aandacht besteed aan deze wisseling in samenstelling. Dat is een van de redenen waarom de uitkomsten zo divers zijn. Monsters die worden gekolfd vlak voor een kind wordt aangelegd zullen zeer weinig vet bevatten, terwijl monsters van net na de voeding extra vet zullen zijn. De betrouwbaarste monsters zouden te verkrijgen zijn door een mengsel van monsters van meerdere tijdstippen van de dag en de nacht met elkaar te mengen, waarbij zowel voor, tijdens als na de voeding wordt gekolfd. Of anders door de totale dagproductie af te kolven en deze te mengen. Daarbij moet worden bedacht dat een kolf vaak minder effectief is dan een kind en wellicht minder vette melk oplevert. Ook de manier van kolven (met de hand, een handkolf of een dubbele elektrische kolf) geeft verschillen in hoeveelheid en vetverhouding.
De koolhydraten in moedermelk bestaan voornamelijk uit lactose, net als in alle andere zoogdierenmelk. Moedermelk bevat relatief veel lactose. Lactose is een belangrijke stof in moedermelk, die onder andere als voeding dient voor de hersenontwikkeling. Lactose kan niet direct worden opgenomen, maar heeft in de darm lactase nodig om te worden omgezet in direct opneembare suikers. Lactase wordt in de darm van de het kind gemaakt. In moedermelk wordt wel een ander enzym, amylase, gevonden dat meervoudige koolhydraten al kan voorverteren. Amylase is de oorzaak voor het niet binden van moedermelk met instant pappoeder. De koolhydraten zijn daarom een goed verteerbare en snel opneembare energiebron. Het vet in de melk ondersteunt bovendien het verteringsproces van lactose; vandaar dat kinderen die te veel vetarme melk drinken, zoals bij een restrictief borstvoedingbeleid of bij hyperlactatie voorkomt, daarvan darmkrampen kunnen krijgen.
Vet is de grootste variabele van de drie hoofdnutriënten in moedermelk. Zowel qua soort als hoeveelheid vet. Meestal wordt een gemiddelde van 4% aangehouden, maar dit kan variëren van bijna nihil tot wel 20% of meer. De soorten vetten in moedermelk hangen samen met de soorten vetten die de moeder consumeert; de vetzuursamenstelling van moedermelk is min of meer een afspiegeling van de vetconsumptie van de moeder (Czank, MItoulas en Hartmann 2007a). De vetten in moedermelk leveren energie en zijn verder van belang voor de spijsvertering van het kind en de ontwikkeling van de hersenen, zenuwstelsel en ogen. Cholesterol bekleedt hierbij een belangrijke functie. Kinderen die borstvoeding krijgen, hebben later significant minder problemen met hun cholesterolstofwisseling en lijden minder aan cholesterol gerelateerde aandoeningen (Singhal 2004; Owen 2008).
De vetten in moedermelk zorgen voor een betere darmfunctie en voorkomen daarmee obstipatie. Dit is vooral het gevolg van de grote verscheidenheid aan vetzuren in voor onze soort specifieke configuraties (Czank, Mitoulas en Hartmann 2007).
Hoewel menselijke melk niet uitzonderlijk rijk is aan eiwitten, is het soort eiwit wel belangrijk. Moedermelk bevat in verhouding veel wei-eiwitten en weinig caseïne. Daardoor is het lichtverteerbaar en optimaal opneembaar. De wei-eiwitten bestaan voor een belangrijk deel uit lysozymen, lactoferrinen en α-lactalbuminen; alleen spelen een belangrijke rol in de bescherming tegen infecties (Czank en Hartmann 2007).
Immunobiologie van moedermelk
Moedermelk bevat een grote verscheidenheid aan ingrediënten die het kind helpen bij het bestrijden van binnendringende pathogenen. Eiwitten zoals antilichamen, maar ook vetten en speciale koolhydraten en signaalstoffen, zoals ytokinen, enzymen, chemokinen, hormonen, antioxydanten, groeihormonen en cellen zoals lymfocyten en fagocyten. Deze beschermende stoffen vallen pathogenen aan, creëren een voor pathogenen onaantrekkelijk milieu of voorkómen dat zij zich op hun doelplaatsen kunnen vestigen (en zo ziekte veroorzaken) óf ze activeren het eigen immuunsysteem van het kind. Zo is bijvoorbeeld de thymus, het centrale orgaan in het immuunsysteem, bij borstgevoede kinderen dubbel zo groot als bij kinderen die andere voeding dan moedermelk krijgen.
eiwitten
De belangrijkste antistof in zowel colostrum als rijpe moedermelk is secretoir immunoglobuline A (sIgA). In colostrum en in premature melk is de concentratie sIgA hoger dan in rijpe melk, maar van die laatste krijgt het kind meer binnen. SIgA bindt of vangt microben en voorkomt zo dat deze in de slijmvliezen van bijvoorbeeld luchtwegen en ingewanden van de zuigeling binnendringen. Daarnaast neutraliseren de antilichamen in moedermelk virussen en bacteriële toxinen.
Lactoferrine is het andere belangrijke beschermende eiwit in moedermelk. Het bindt ijzer en daardoor wordt het milieu in de darm onaantrekkelijk voor pathogenen die ijzer nodig hebben. Ook doodt het bacteriën, sommige virussen en candida albicans en heeft het anti-inflammatoire eigenschappen.
Een derde belangrijk eiwit is lactalbumine of HAMLET: Human α-lactalbumin Made Lethal to Tumor cells, dat beschermt tegen tumorgroei.
koolhydraten
In humane melk zijn meer dan 130 verschillende oligosacchariden geïsoleerd. De meeste ervan worden niet opgenomen, maar dragen bij aan de vorming van een gunstige darmflora. Ook vangen ze bacteriën zoals E. Coli, Vibrio Cholerae en Salmonella weg, waardoor deze niet in de slijmvliezen, en in het lichaam kunnen dringen.
melkvet
Spijsverteringsenzymen breken het melkvet af en vormen vetzuren die bepaalde bacteriën en virussen aanvallen, maar ook de parasiet Giardia Liamblia. Humaan lactadherine (een melkvet proteïne) houdt rotavirus tegen; bovien lactadherine doet dit niet.
Vervangingsmiddelen voor moedermelk bevatten geen enkele van de levende beschermende stoffen uit moedermelk. De aanwezige beschermende stoffen in koemelk, waarvan kunstvoeding wordt gemaakt, zijn toegespitst op bescherming tegen pathogenen voor rundvee. Het productieproces inactiveert of vernietigt het overgrote deel van deze antistoffen. Recent wordt geëxperimenteerd met het toevoegen van pre- en probiotica aan kunstvoeding. De onderzoeken hiernaar zijn niet unaniem positief en de positieve onderzoeksuitslagen vertonen de betere beschermende werking alleen in vergelijking met andere kunstvoedingen; niet in vergelijking met moedermelk (Harmsen, Wildeboer-Veloo en al 2000; Arslanoglu, Moro et al 2007). Hoewel de nutritieve samenstelling van moedermelk redelijk kan worden benaderd, is het onmogelijk om de veranderlijke samenstelling te imiteren, evenals alle protectieve componenten en actieve bescherming van moedermelk.
Geschiedenis van de kunstvoeding
In geromantiseerde beschouwingen over vroegere en verre culturen krijgen alle kinderen langdurig borstvoeding. In werkelijkheid is het zoeken naar vervangingen voor het voeden van een kind aan de borst van zijn eigen moeder van alle tijden en culturen. In al die tijden en culturen leerde men onvermijdelijk ook dat de gezondste en veiligste manier van het voeden van de zuigeling aan de borst van zijn eigen moeder is. Kinderen die geen of minder borstvoeding kregen hadden een sterk verhoogd stervensrisico (Van Poppel en Mandemakers 2002). Kinderen die melk van een ander moeder kregen (meestal een min) hadden ook goede overlevingskansen. Vervangingsmiddelen zoals bijvoorbeeld koemelk-watermengsels waren berucht vanwege de daarmee gepaard hoge mortaliteit (Thearle 1984/2008).
Sinds Von Liebig in 1846 publiceerde dat alle levende materie, dus ook voedsel bestaat uit eiwitten, vetten en koolhydraten en Meigs in 1884 na onderzoek verklaarde dat deze in een verhouding van 1%, 4,2% en 7,4% in moedermelk zitten, samen met 87% water en 0,1% zout, werden moedermelkvervangers klaargemaakt volgens deze formule.
Koemelk werd verdund om het eiwitgehalte omlaag te brengen en aangevuld met vetten en suikers in diverse vormen. De eerste commerciële zuigelingenvoedingen waren op dit principe geënt en nog steeds is dit ruwweg de manier waarop koemelk geschikt wordt gemaakt voor de zuigeling. De processen zijn verfijnder, men weet nauwkeuriger welke soorten vetten, eiwitten en koolhydraten nodig zijn en men kent de essentiële vitaminen, mineralen en sporenelementen die moeten worden toegevoegd. Maar nog steeds lijkt het eindproduct niet op menselijke melk. Het voldoet aan de voedingsbehoefte van een zuigeling en zorgt voor groei en ontwikkeling. Groei en ontwikkeling volgen echter andere patronen dan bij een kind dat borstvoeding krijgt (Kramer en Guo 2002) en dit kan leiden tot aandoeningen zoals obesitas, diabetes en hart- en vaatziekten later (Bruining 2003; Clive Osmond en Barker 2000).
De bescherming die borstvoeding biedt, de aanzet die het met de levende en pro-actieve beschermende stoffen geeft tot de ontwikkeling van een goed functionerend eigen afweersysteem, noch de interactieve en wisselende samenstelling, zullen nooit in een industrieel product kunnen worden bereikt.
Hoewel dus voor iedereen duidelijk is dat niet-humane melk een mindere keus is (in tegenstelling tot wat meestal wordt gezegd: dat borstvoeding de betere keus is), wordt er volop reclame voor gemaakt en wordt het als bijna net zo goed als moedermelk neergezet. In de begintijd werd in de reclame vooral de nadruk gelegd op de wetenschappelijke onderbouwing. Later kwam ook de ‘vrije keuze’ van de moeder als argument naar voren. Inmiddels gaat het weer vooral over de gezondheidsbevorderende effecten en wordt veel eigen onderzoek aangehaald. En met de wetenschap als argument wordt tevens de aanval ingezet op de zorgverlener. Immers een moeder winnen is één consument winnen, maar een zorgverlener winnen is een hele praktijk vol met consumenten winnen.
Informed consent
Gezondheidsopvoeding en -onderwijs is een taak van de verloskundige bij de begeleiding van zwangeren en kraamouders. Aanstaande en jonge ouders krijgen informatie en voorlichting over allerlei keuzes die zij moeten maken die hun eigen gezondheid en die van hun kind beïnvloeden. Het is aan de ouders om op basis van deze informatie en informatie uit andere bronnen hun eigen keuzes te maken. Om een goede keuze te kunnen maken is het belangrijk dat ouders weten wat de mogelijke opties zijn en welke consequenties elk optie kan hebben. Dit geldt voor roken en alcoholgebruik, voor de plaats en manier van zowel bevallen als slapen, als wel voor de voeding en verzorging van het kind. De ouders moeten er op kunnen vertrouwen dat hun keuzes worden gerespecteerd en dat zij, ongeacht hun keuzes, optimale verloskundige zorg krijgen.
Bij de voorlichting over voeding is het nodig uitleg te geven over zowel de voedingskundige als de immunologische aspecten van moedermelk en kunstvoeding. En dat gaat heel wat verder dan een moeder vertellen dat ‘borstvoeding beschermt tegen allergie’. Ook voorlichting over de anatomie en de fysiologie van de zuigeling en de consequenties voor het voeden zouden daarbij moeten horen. Het soort eten dat een kind krijgt, noch de toedieningsvorm veranderen namelijk iets aan zijn ‘bouwplan’. Dat wil zeggen dat een kind dat geen borstvoeding krijgt, niet plotseling andere voedingsbehoeften heeft en zijn voedsel op een andere manier zal verwerken. Zoals in het begin van dit artikel al werd aangeduid, is de fysiologie van de zuigeling gemaakt voor het opnemen en verteren van zeer frequente kleine hoeveelheden voedsel. Dit houdt in dat ook een kind dat kunstvoeding krijgt, een minimum van 10-12 voedingen per etmaal nodig heeft en dat in de eerste dagen de voedingen niet groter zijn dan zijn normale maaginhoud. Bij de geboorte is dit 5-10ml, op dag drie 20-25ml (pingpong bal) en op dag tien 50-80ml (een flink ei). Dit laatste blijft vervolgens enige maanden zo. Het verschil tussen de eerste dagen tijdens het kraambed en de periode ná het kraambed, heeft te maken met het uitzettingsvermogen van de maag. Bij de geboorte is deze nog zeer stug, maar de elasticiteit wordt snel groter. Fysiologisch gezien is het beter de voedingen niet zo groot te maken dat de volle rek van de maag nodig is (Sears 2006). Dit vergroot de maag en kweekt de gewoonte om zeer grote maaltijden nodig te hebben. Het wennen aan grote maaltijden is een factor bij het ontstaan van obesitas en daaraan gerelateerde ziekten zoals Diabetes Mellitis 2. Daarnaast is overvulling van de maag een factor voor ongemakken bij de zuigeling zoals krampen en (vermeende) reflux. Een letterlijke vuistregel is dat de anatomische maat van de maag ongeveer zo groot is als de vuist van het individu.
De gewoonte om kinderen die kunstvoeding krijgen weinig frequent grote porties te geven is niet gebaseerd op enig wetenschappelijk bewijs voor het nut en de veiligheid hiervan, maar is eerder een cultureel gegeven. Het leidt in de praktijk makkelijk tot overvoeren en tot het aanwennen van eetpatronen die op hun beurt weer leiden tot obesitas en de daarmee samenhangende ziekten.
Moeders moeten er dus op worden voorbereid dat het geven van kunstvoeding het nodig maakt dat zij in de eerste maanden minimaal acht tot tien keer of vaker per etmaal een flesje klaarmaken en geven. Omdat kunstvoeding een uitstekende voedingsbodem is voor bacteriën en schimmels en geen ingebouwde bescherming tegen deze pathogenen heeft, moeten moeders ook goed worden voorgelicht over hoe zij op hygiënische wijze flesvoeding dienen klaar te maken.
Samenvatting
Moedermelk is een soorteigen lichaamsvloeistof die speciaal gemaakt is om het jong te voeden gedurende de tijd dat deze nog niet in staat is om zichzelf de voeden op de wijze waarop de volwassenen dat doen. Moedermelk bevat naast eiwitten, vetten, koolhydraten, vitamines en mineralen, bedoeld om op soort-eigenwijze van te groeien, ook veel stoffen die de baby actief en passief helpen bij het opzetten en in stand houden van een toereikend immuunsysteem.
Borstvoeding is de biologische norm en heeft -niet alleen medisch gezien- de voorkeur boven welke andere voeding dan ook. Een moeder zal dan ook iets meer verteld moeten worden dan dat ‘borstvoeding beschermt tegen allergieën’. Moedermelk maken en borstvoeding geven behelst iets meer dan dat. Moeders geven graag borstvoeding en moeders zullen daaruit, als ze de fysiologische componenten van de baby en het borstvoeden begrijpen, een stimulans putten om het leerproces dat borstvoeding is in de eerste weken, met genoegen aan te pakken. Weten dat borstvoeding steeds leuker wordt, zéker als je daar goed bij begeleid wordt, geeft moeders vertrouwen het proces van dragen, baren en voeden in zijn geheel te voltooien.
Download hier de originele publicatie (pdf) in het Tijdschrift voor Verloskundigen TvV_oktober_2008: Moedermelk: de volwaardige zuigelingenvoeding.
Lees ook: bibliografie
- Alm, B. ‘Breast feeding and the sudden infant death syndrome in Scandinavia, 1992-95.’ Archives Of Disease In Childhood, 2002: 86 (6): 400-402.
- Anthony, MY, en W McGuire. ‘Donorhuman milk versus formula for preventing necrotising enterocolitis in preterm infants: systematic review.’ Archives of Disease in Childhood, 2003: Jan 2003; 88 (1) Special Iss. SI : 11-14.
- Arslanoglu, S, en G Moro. ‘Gebruik van immunortis gedurende de eerste 6 levensmaanden verlaagt de incidentie van atopisch eczeem en infecties gedurende de eerste 2 levensjaren.’ Presentatie tijdens Espghan congres. Barcelona, 2007.
- Bachrach V, Schwarz E, Bachrach L. ‘Breastfeeding and the Risk of Hospitalization for Respiratory Disease in Infancy: A Meta-analysis.’ Arch Pediatr Adolesc Med, 2003: 157:237-243.
- Bruining, G. ‘Association between infant growth before onset of juvenile type-1 diabetes and autoantibodies to IA-2.’ Lancet, 2003: 356:9230; 655 – 656.
- Buchner, FL, J Hoekstra, en CTM van Rossum. Gezondheidswinst en kosten-batenanalyse van interventies op het gebied van borstvoeding: Modelberekeningen. 350040002/2007, RIVM, 2007.
- Chantry CJ, Howard CR, Auinger P. ‘Full breastfeeding duration and associated decrease in respiratory tract infection in US children.’ Pediatrics, 2006: Feb;117(2):425-32.
- Clive Osmond, C, en DJP Barker. ‘Fetal, Infant, and Childhood Growth Are Predictors of Coronary Heart Disease, Diabetes, and Hypertension in Adult Men and Women.’ Environ Health Perspect, 2000: 108(suppl 3):545-553.
- Coppa, GV. ‘Human milk oligosaccharides inhibit the adhesion to Caco-2 cells of diarrheal pathogens: Escherichia coli, Vibrio cholerae, and Salmonella fyris.’ Pediatr Res, 2006: Mar;59(3):377-82.
- Czank, Ch, LR Mitoulas, en PE Hartmann. ‘Human milk composition – fat.’ In Textbook of human lactation, door Th Hale en PE Hartmann, 50-51. Amarillo, TX, USA: Hale Publishing, L.P., 2007.
- Czank, Ch, LR Mitoulas, en PE Hartmann. ‘Human milk composition – fat.’ In Textbook of human lactation, door Th Hale en PE Hartmann, 54-55: table 2. Amarillo, TX, USA: Hale Publishing, L.P., 2007a.
- Czank, Ch, Mitoulas LR, en PE Hartmann. ‘Human milk composition – nitrogen and energy content.’ In Textbook of human lactation, door Th Hale en PE Hartmann, 78-82. Amarillo, TX, USA: Hale Publishing, L.P., 2007.
- Hanson, L. Immunobiology of human milk: how breastfeeding protects babies. Amarillo, TX, USA: Hale Publishing, 2007.
- Harmsen, HJM, ACM Wildeboer-Veloo, en et al. ‘Analysis of intestinal flora development in breastfed and formula-fed infants by using molecular identification and detection methods.’ J Pediatr Gastroenterol Nutr, 2000: 30, 61‘7.
- Hartmann, PE. ‘Mammary gland: past, present, and future.’ In Textbook of human lactation, door Hartman PE en Hale TW, 4-5. Amarillo, Texas, USA: Hale Publishing, L.P., 2007.
- Hauck, FR. ‘Sleep environment and the risk of sudden infant death syndrome in an urban population: The Chicago infant mortality study.’ Pediatrics, 2003: 111 (5) Suppl. S: 1207-1214.
- Keller, G. Melk, macht en maatschappij – adviezen over zuigelingenvoeding in de afgelopen eeuw. Doctoraal scriptie, Amsterdam: UvA, 2006.
- Kramer, MS, en T Guo. ‘Breastfeeding and Infant Growth: Biology or Bias?’ Pediatrics, 2002: 110:2; 343-347.
- Marild, S. ‘Protective effect of breastfeeding against urinary tract infection.’ Acta Paediatrica, 2004: 93(2):164-168.
- Quigley, MA. ‘How protective is breast feeding against diarrhoeal disease in infants in 1990s England? A case-control study.’ Arch Dis Child, 2006: Mar;91(3):245-50.
- Sears, W. ‘Food Digestion.’ Ask Dr. Sears. 2006. http://www.askdrsears.com/html/4/T042000.asp (geopend 8 26, 2008).
- Singhal, A et al. ‘Breastmilk feeding and lipoprotein profile in adolescents born preterm: follow-up of a prospective randomised study.’ Lancet, 2004: 363(9421): 1571-1578.
- Thearle, MJ. ‘Infant feeding in colonial Australia 1788‘1900.’ Journal of Paediatrics and Child Health, 1984/2008: 21:2; 75 – 79.
- Owen, CG; Whincup, PH; Kaye, SJ; e.a. Does initial breastfeeding lead to lower blood cholesterol in adult life? A quantitative review of the evidence. American Journal of Clinical Nutrition, 2008, 88:2, 305-314.
- Van Poppel, F, en K Mandemakers. ‘Sociaal-economische verschillen in zuigelingen- en kindersterfte in Nederland, 1812-1912.’ Bevolking en Gezin, 2002: 2, 5-40.
- WHO, en Unicef. De bescherming, bevordering en ondersteuning van borstvoeding. Unicef NL, 1991.
t
t
t
t
t
t
t
t
t
t
t
t
t
t
t
t
t
t
t
t
t
t
t
t
t
Lees ook: aanbevolen achtergrond literatuur
- t
- WHO. International gedragscode voor het op de markt brengen van vervangingsmiddelen voor moedermelk (‘WHO code’). Genève: WHO, 1981.
- WHO. The International Code of Marketing of Breast-Milk Substitutes : frequently asked questions. Geneve: WHO, 2006.
- Stuart-Macadam, P, en KA Dettwyler. Breastfeeding: Biocultural Perspectives. Aldine Transaction, 1995.
- Baumslag, N, en DL Michels. Milk, money, and madness. Greenwood Pub Group , 1995.
- Keller, G. Melk, macht en maatschappij – adviezen over zuigelingenvoeding in de afgelopen eeuw. Doctoraal scriptie, Amsterdam: UvA, 2006.
t
t
t
t
Auteurs
Groningen-Bedum Lactatiekundige IBCLC en kinderdiëtist Stefan Kleintjes van Kenniscentrum Borstvoeding
Helmond Lactatiekundige IBCLC, Gonneke van Veldhuizen-Staas van Kenniscentrum Lactatiekunde
Copyright
© | Op dit artikel rust copyright | StefanKleintjes |
Dit artikel is tevens geplaatst op Eurolac en in het tijdschrift van de KNOV TvV, oktober 2008.