De brug staat open. Wat een geluk. Ik wurm me naar de achterbank en geef mijn huilende dochtertje de borst, hangend over de maxicosi. Deze schaarse minuten is het even stil in de auto. Mijn dochtertje lurkt hartstochtelijk aan de borst en mijn zoontje, in het autostoeltje naast haar, kijkt stilletjes voor zich uit, murw gebeukt door het afgrijselijke gehuil van zijn zusje.
De brug is weer dicht. Net op tijd heb ik weer afgekoppeld, schiet ik achter het stuur en op exact het juiste moment start ik de motor en kunnen we rijden. Mijn dochtertje huilt al weer.
Autorijden is bij ons synoniem aan brullen. In de maxicosi ziet ze alleen maar een stukje lucht en plafond. En dat vindt ze helemaal niets. Zodra ik haar overeind zet als ik bij haar achterin kom zitten, is ze stil.
Eenmaal per week gaan we naar Pake en Beppe, drie kwartier rijden bij ons vandaan. Mijn zoontje is gek op hen en hij heeft er een grote berg autootjes, een garage en nog veel meer speelgoed. Hij komt dan ook graag bij hen op bezoek. Echter de rit er heen en later weer terug, is een zware beproeving voor ons alledrie.
Ik probeer zo goed en zo kwaad als ik kan het tijdstip van vertrek samen te laten vallen met het moment dat mijn dochtertje wil slapen. Als ze slaapt, genieten mijn zoontje en ik van een heerlijk ontspannen autorit. Helaas duurt het even voordat mijn meisje zich aan haar slaap overgeeft. En helaas doet ze steeds minder vaak een slaapje. Het grootste deel van de reistijd verloopt daarom als volgt.
Mijn dochtertje begint zo’n vijf minuten na vertrek te huilen. Meestal kan ik het erbarmelijk gehuil hooguit tien minuten verdragen en zoeken we zo gauw mogelijk een ‘P’ op, een parkeerplekje langs de weg. Deze zijn door ons al omgedoopt tot Poateplekjes omdat de borst geven bij ons ‘Poate geven’ heet. Ik kalmeer mijn dochtertje, geef de borst, gesp haar weer vast in haar stoeltje (het startsein van een nieuwe huilbui) en klim weer achter het stuur voor de volgende tien minuten. Zo duurt de rit bijna tweemaal zolang en kom ik moe en verdrietig aan op de eindbestemming, omdat ik het nog niet voor haar kan oplossen.
Mijn dochtertje weegt acht kilo met al haar kleertjes aan. Pas als ze negen kilo is, mag ze in een kinderautostoeltje. Dan kan ze uit het raam kijken en hoop ik dat de ellende voorbij is.
Toch heb ik me laten informeren bij een Babyzaak. Misschien viel er wat te rekken met de grenzen en zou men zeggen dat ze er nu al in mocht.
Het gesprekje met de winkeljuf was meer dan teleurstellend. Niet alleen moest ik zeker wachten tot mijn dochtertje negen kilo was, maar het ongevraagde ‘opvoedkundige’ advies van deze dame, maakte me erg kwaad. Met een verwijtende ondertoon had ze gezegd: ‘Ja kijk, als u haar aandacht geeft, dan weet ze ook dat ze moet huilen. Ze weet dat u toch wel bij haar gaat kijken. Dan heeft ze haar zin. U kunt uw dochtertje het beste een speentje geven en haar verder negeren. Dan houdt het huilen wel op, is onze ervaring.’
Verschillende bronnen op internet, waaronder het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, hanteren dezelfde gewichtscriteria. En dus zit er niets anders op dan nog even vol te houden.
We zetten door, van P naar P, tot de dag dat mijn dochtertje aan de gewichtseisen voldoet. Dan zullen we nog diezelfde dag een kinderautostoeltje kopen. Bij deze Babyzaak zullen ze ons echter niet meer zien. We negeren ze, geven ze geen aandacht, anders weten ze dat we toch wel bij ze gaan kijken of, nog erger, wat kopen.